Hans Louis Koekoek en Agmon van der Veen (foto: Michael Ballak)
Agmon van der Veen
Hij is een gevierd en erkend kunstenaar. Zijn schilderijen hebben karakter, je vind zijn wezen – hoe arbitrair zijn thema’s ook zijn – in zijn werken terug. Zijn stijl is eigen en herkenbaar. Er schuilt autonoom leven in de verf. Hij is inmiddels ruim door de 80 heen, dus men mag stellen: hij heeft alle tijd gehad om het niveau te bereiken dat hij thans bezit. Dit is niet kleinerend bedoeld. Een doorsnee mens behaalt in nog geen achthonderd jaar hetgeen zijn doeken in een aandachtig beschouwer kunnen bewerkstelligen.
Hij en ik zijn lid van dezelfde kunstenaarsorganisatie en daar kennen wij elkaar al jaren van. We hebben een zekere vriendschap opgebouwd. Ik ben schrijver en liet me over zijn werk eens ontvallen: zijn visualisatie moet je niet in een museum langslopen, je moet ze inlezen, laten binnendringen en hun werk laten doen. Je leest de geschiedenis van een beproefd mensenleven. Een chaotisch mannenbestaan, verwarrend, soms poëtisch, soms ijselijk banaal. Hij bezit die wonderlijke gave dat zijn schijnbaar willekeurig getrokken penseelstreken je kunnen aangrijpen. In die penseelstreken lees je de narrige soms euforische opmaten van het menselijk bestaan. Hij schildert geen landschappen of stillevens maar het leven zelf.
Hij houdt van mijn verhalenbundels. Hoewel hij voor velen knorrig overkomt, geniet hij van de humor die als elastiek de pagina’s bijeenbinden. Hij bezweert mij om nooit mijn werk te laten begeleiden door illustraties omdat die het onzichtbare wonder van de spirituele taalbeleving teniet zouden doen. Een afbeelding blijft altijd een illusie van het ongrijpbare, stelt hij.
Uit: De Waterzigeunerin
Hans Louis Koekoek